De methode om zoet water te spuien bij laag water en sluizen langer open te houden bij opkomend water, functioneert om vismigratie te bevorderen. Dat staat in het rapport ‘Proef Natuurlijk Sluisbeheer’ uit december 2010. Hoofdstuk 3.3.3 geeft de resultaten weer over de intrek van glasaal.
In totaal zijn er vanaf eind februari tot en met eind mei 2010 196 glasalen bemonsterd, waarvan er één is gevangen bij de Krammerjachtensluis en de rest bij de Bergsediepsluis. Bij de Krammerjachtensluis is door de afwezigheid van een echte lokstroom waarschijnlijk geen glasaal gevangen. Het meeste zoete water wordt bij de beroepsvaartsluizen geloosd via schutverliezen.
Het aanbod van glasaal was bij de Bergsediepsluis duidelijk hoger, ook in vergelijking met voorgaande jaren. Eind maart was er een piek in het aanbod van glasalen. Er was een hoog aanbod aan de zoute kant en in de sluis. Achter de sluis (aan de zoete kant) kwamen lagere aantallen glasalen voor. Er vindt voornamelijk glasaaltrek plaats als zout water wordt ingelaten op zoet water. Glasalen werden in hogere dichtheden pas gezien zodra de waterstroming door de sluis omkeerde. De hoogste dichtheden zijn gezien op enkele meters afstand van de sluisdeur, waarbij de dichtheid duidelijk afnam naarmate de afstand tot de sluisdeur (tiental tot honderd meter) groter werd. In de sluiskolk is de dichtheid minder hoog dan aan de zoute kant, en aan de zoete kant werd af en toe een glasaal gezien. Er is een gradiënt zichtbaar van hoge aantallen naar lage aantallen richting het zoete water. Dit geeft aan dat glasaal tijd nodig heeft om de schuiven in de sluizen te passeren Het aangepaste sluisbeheer bij de Bergsediepsluis heeft op basis van de resultaten een positieve invloed op de intrek van de aanwezige glasaal, maar kan nog optimaler voor glasaal worden afgesteld.